De bij dode opgerichte stichting
Een onderzoek naar de bij of krachtens uiterste wilsbeschikking opgerichte stichting
Gebonden Nederlands 2020 1e druk 9789013160321Samenvatting
Welke mogelijkheden bestaan er voor erflaters om tot lang na hun dood hun wensen, ideeën en gedachten in leven te houden? Dit is de eerste uitgave die dit onderwerp op een integrale wijze behandelt.
We zien vandaag de dag een trend dat erflaters steeds vaker de wens hebben om ook na hun overlijden de bestemming van hun vermogen te kunnen bepalen. Dit is onder meer zichtbaar in de populariteit van tweetrapsmakingen en de uitsluitingsclausule. Voor estate-planners, erfrecht-juristen en kenners van het stichtingenrecht is het essentieel om kennis te nemen van de juridische mogelijkheden door gebruik te maken van een bij dode opgerichte stichting.
De bij dode opgerichte stichting is de eerste uitgave die een integraal beeld schetst van de mogelijkheden die er bestaan om tot lang na hun dood de wensen, ideeën en gedachten van erflaters in leven te houden.
Waar uitgaven over dit onderwerp veelal de focus leggen op een deelgebied van de bij dode opgerichte stichting, komen in deze titel diverse onderwerpen aan bod die niet eerder in hun onderlinge samenhang zijn geanalyseerd. Zo bespreekt de auteur het verbod tot het opleggen van de verplichting te bewaren uit art. 4:42 lid 2 BW en de aard van het uitkeringsverbod uit art. 2:285 lid 3 BW. Kortom: houdt u zich bezig met estate planning? Dan biedt deze titel een waardevolle bron van informatie over de juridische wegen om erflaters in hun wensen te ondersteunen. Ook Erfrecht-juristen en kenners van het stichtingenrecht hebben om die reden baat bij deze titel.
Specificaties
Lezersrecensies
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Introductie 1
1.1 Op welke stichting ziet het onderzoek? 1
1.1.1 De bij dode opgerichte stichting 1
1.1.1.1 De bij uiterste wilsbeschikking opgerichte stichting 1
1.1.1.2 De krachtens uiterste wilsbeschikking opgerichte stichting: de last tot oprichting 2
1.1.1.2.1 De directe last tot oprichting van een stichting (artikel 4:130 BW) 3
1.1.1.2.2 De conversielast tot oprichting van een stichting (artikel 4:135 lid 2 BW) 4
1.1.2 De onmogelijkheid van het onder voorwaarde van overlijden oprichten van een stichting 4
1.2 Enkele voorbeelden van hoe de bij dode opgerichte stichting zich in de praktijk kan manifesteren 4
1.3 Kansen voor de bij of krachtens uiterste wilsbeschikking opgerichte stichting in de toekomst 6
1.3.1 De legitieme portie en de erfbelasting vormen geen onoverkomelijke hindernissen meer 6
1.3.2 De aanmerkelijkbelangheffi ng als overgebleven belangrijke hindernis 7
1.3.3 Tussenconclusie 9
1.4 Waarom de bij dode opgerichte stichting als onderwerp? 9
1.5 De onderzoeksvraag en de grenzen van het onderzoek 10
1.5.1 De onderzoeksvraag 10
1.5.2 De grenzen van het onderzoek 11
1.6 Rechtsvergelijking 13
1.6.1 Rechtsvergelijking met Duitsland en België 13
1.6.2 De gemeenschappelijke historische achtergrond van de stichting: doelvermogen ‘ad pias causas’ 14
1.7 De Europese Stichting die niet komt: een gemiste kans? 15
1.8 Verantwoording gebruikte bronnen 18
1.9 Plan van aanpak 19
Hoofdstuk 2 De maatschappelijke achtergronden en het juridische kader van de stichting 21
2.1 De achtergronden van de bij dode opgerichte stichting 21
2.2 De achtergronden van de bij dode opgerichte stichting in Nederland 21
2.2.1 Maatschappelijke achtergronden 22
2.2.1.1 Het ontbreken van overheidsbemoeienis 22
2.2.1.2 De behoefte aan een fl exibele rechtsvorm in de crisisjaren 25
2.2.2 Het juridische kader 26
2.2.2.1 De traditionele wijze van oprichting: bij uiterste wilsbeschikking of schenking 26
2.2.2.2 Wetgeving: de Wet op stichtingen en Boek 2 BW 28
2.2.2.3 Het tijdstip van verkrijging van rechtspersoonlijkheid 29
2.2.2.4 De rol van de wil van de oprichter en het belang van de stichting 30
2.2.2.4.1 De wil van de oprichter 30
2.2.2.4.2 De wil van de oprichter is het belang van de stichting 32
2.2.2.5 De rol van het vermogen 33
2.3 De achtergronden van de bij dode opgerichte stichting in Duitsland 34
2.3.1 Maatschappelijke achtergronden 35
2.3.1.1 De Obrigkeitsstaat 35
2.3.1.2 Twee verloren wereldoorlogen 36
2.3.2 Het juridische kader 37
2.3.2.1 Oprichting ook bij dode 37
2.3.2.2 De situatie sinds de eenentwintigste eeuw 40
2.3.2.3 Het tijdstip van verkrijging van rechtspersoonlijkheid 41
2.3.2.4 De rol van de wil van de oprichter 42
2.3.2.5 De eis van dauernde und nachhaltige Zweckerfüllung: de rol van het vermogen 42
2.4 De achtergronden van de bij dode opgerichte stichting in België 44
2.4.1 Maatschappelijke achtergronden 44
2.4.2 Het juridische kader 46
2.4.2.1 De oprichting bij dode van een stichting in België 47
2.4.2.2 De oprichting van een stichting is feitelijk pas mogelijk sinds 1 juli 2003 47
2.4.2.3 De verkrijging van rechtspersoonlijkheid 49
2.4.2.4 De wil van de oprichter 50
2.4.2.5 De rol van het vermogen 51
2.5 Conclusie: vergelijken is relevant voor de Nederlandse bij dode opgerichte stichting 52
Hoofdstuk 3 De kernbepalingen voor de bij dode opgerichte stichting 55
3.1 De kernbepalingen voor de bij dode opgerichte stichting: de artikelen 2:286 en 4:135 BW 55
3.2 Artikel 2:286 lid 1 BW: de verbinding tussen het erfrecht en het
rechtspersonenrecht 57
3.2.1 Erfrechtelijke vragen ten aanzien van artikel 2:286 lid 1 BW 58
3.2.1.1 Wanneer is sprake van een uiterste wilsbeschikking tot oprichting van een stichting? 58
3.2.1.2 Wie kan bij uiterste wilsbeschikking een stichting oprichten? 60
3.2.1.3 Wanneer is sprake van een notariële uiterste wil? 62
3.2.1.4 Deelconclusie: wanneer is sprake van een uiterste wilsbeschikking tot oprichting van een stichting? 64
3.2.2 Vragen uit het rechtspersonenrecht ten aanzien van artikel 2:286 BW 64
3.2.2.1 Bij welke notariële akte kan een stichting worden opgericht? 64
3.2.2.2 Kan een Nederlandse stichting bij een buitenlandse notariële akte worden opgericht? 65
3.2.2.3 Waarom verschillen de vormvoorschriften van artikel 2:4 lid 1 BW en artikel 4:109 BW? 67
3.2.2.4 Deelconclusie: wanneer voldoet de notariële uiterste wil aan de eisen uit het rechtspersonenrecht? 70
3.2.3 Algemene conclusie: de oprichting van een stichting bij dode vereist een Nederlandse notariële uiterste wilsbeschikking 71
3.3 De conversielast van artikel 4:135 lid 2 BW 72
3.4 De bestaanseis van artikel 4:56 lid 1 BW als het probleem bij de conversielast 73
3.4.1 Hoe verkrijgt de krachtens uiterste wilsbeschikking opgerichte stichting het aan haar vermaakte? 74
3.4.1.1 Drie niet geheel bevredigende oplossingen en een eigen oplossing 74
3.4.1.2 De oplossing van Perrick en Breemhaar 74
3.4.1.3 De oplossing van Van der Grinten 75
3.4.1.4 De oplossing van Schols 76
3.4.1.5 Eigen oplossing 76
3.4.1.6 Geen problemen bij de krachtens directe last opgerichte stichting 77
3.4.2 De Duitse en Belgische oplossing voor de bestaanseis voor de stichting 78
3.4.2.1 De Duitse oplossing voor de bestaanseis 78
3.4.2.2 De Belgische oplossing voor de bestaanseis 79
3.5 Procedurele aspecten van effectuering van de last tot oprichting (artikel 4:135 lid 3 BW) 81
3.5.1 De reële executie van de last tot oprichting van een stichting 81
3.5.1.1 Geen reële executie op grond van artikel 3:300 BW 81
3.5.1.2 Reële executie op grond van artikel 4:135 lid 3 BW 81
3.5.1.3 De wijze van uitoefening van de bevoegdheden door de rechter 82
3.5.1.4 Artikel 4:135 lid 3 BW ziet wel op de conversielast, maar niet op de directe last 83
3.5.2 Enkele procesrechtelijke aspecten van artikel 4:135 lid 3 BW 84
3.6 De oorsprong van de kernbepalingen 86
3.6.1 Inleiding 86
3.6.2 De oorsprong van artikel 2:286 BW 86
3.6.2.1 De relevante onderdelen voor de oorsprong van de bij dode opgerichte stichting 86
3.6.2.2 De notariële oprichtingsakte 86
3.6.2.3 De oorsprong van de eis van statuten in de Nederlandse taal 87
3.6.2.4 De oorsprong van artikel 2:286 BW: een conclusie 88
3.6.3 De oorsprong van artikel 4:135 BW 88
3.6.3.1 De stichting is geen uiterste wilsbeschikking 90
3.6.3.2 De plaats van artikel 4:135 lid 1 BW in titel 4.5 BW 91
3.6.3.3 De oorsprong van artikel 4:135 leden 2 en 3 BW 95
3.6.3.4 De oorsprong van artikel 4:135 BW: een conclusie 96
3.7 Samenvatting 97
Hoofdstuk 4 De bij dode opgerichte stichting in het
rechtspersonenrecht 99
4.1 Inleiding 99
4.2 De verantwoordelijkheid van de notaris voor de inhoud van de statuten 100
4.3 Enkele relevante onderwerpen betreffende de statuten 102
4.3.1 Inleiding 102
4.3.2 Het doel 103
4.3.2.1 Het doel in Nederland 103
4.3.2.2 Het doel in Duitsland 105
4.3.2.3 Het doel in België 106
4.3.3 De bestemming van het vereffeningsoverschot 108
4.3.4 De benoeming van bestuurders 109
4.4 Statutenwijziging 111
4.4.1 Het belang van de (on)mogelijkheid van statutenwijziging 111
4.4.1.1 Statutenwijziging in Nederland 111
4.4.1.1.1 In beginsel is statutenwijziging niet mogelijk 111
4.4.1.1.2 Een ontsnappingsmogelijkheid: soms is statutenwijziging toch mogelijk 112
4.4.1.1.3 Als statutenwijziging mogelijk is, geldt dat niet voor elke wijziging 116
4.4.1.2 Statutenwijziging in Duitsland 117
4.4.1.3 Statutenwijziging in België 118
4.4.1.4 Conclusie 119
4.5 De bij dode opgerichte stichting en de bestuursonbevoegdheid van artikel
2:291 lid 2 BW 119
4.6 De ontbindingsgronden van de stichting 122
4.6.1 Ontbinding door het bevoegde orgaan (artikel 2:19 lid 1 letter a BW) 123
4.6.2 Ontbinding ten gevolge van totstandkomingsgebreken (artikel 2:21 lid 1 letter a BW) 124
4.6.3 De ontbindingsgronden van artikel 2:301 BW 125
4.7 Conclusie 126
Hoofdstuk 5 Het doel als last: de problematiek van de verboden uitkering 129
5.1 Erfl aters wil als wet 129
5.2 Het uitkeringsverbod 130
5.2.1 Wat houdt het uitkeringsverbod in? 130
5.2.2 Geen uitkeringsverbod maar verboden uitkering 133
5.3 De oorsprong van de verboden uitkering: het dupliceringsverbod 134
5.4 De introductie van het leerstuk van de verboden uitkering 137
5.4.1 Het wetgevingsproces 137
5.4.2 Het dupliceringsverbod vormt de enige grondslag voor de verboden uitkering 139
5.5 Verboden uitkering of last? 139
5.5.1 Last en stichting zijn nauw verwant 139
5.5.2 De verhouding tussen bestuur en doel 141
5.5.3 De verhouding tussen erfl ater en het vermogen van de stichting 142
5.5.4 De aard van de verplichtingen die het doel meebrengt: het doel als last 143
5.5.5 Bijkomend voordeel van het doel als last: vervallenverklaring van de begunstiging bij niet-nakoming van het doel 144
5.6 Conclusie 145
Hoofdstuk 6 De bij dode opgerichte stichting en verkrijgingen 147
6.1 Inleiding: de mogelijkheid tot begunstiging 147
6.2 Is elke vorm van begunstiging van de bij dode opgerichte stichting door de erfl ater/oprichter mogelijk? 148
6.2.1 Mogelijkheid tot begunstiging in Duitsland: formeel onbeperkt, feitelijk beperkt 148
6.2.1.1 De stichting als erfgenaam 149
6.2.1.1.1 De stichting als (mede-)erfgenaam 149
6.2.1.1.2 De stichting als Vorerbin, Nacherbin of Ersatzerbin 150
6.2.1.2 De stichting als legataris 152
6.2.1.3 De stichting als lastbevoordeelde 153
6.2.2 Geen beperkingen meer aan erfrechtelijke begunstigingen in België 153
6.2.3 Geen beperking bij begunstiging in Nederland 155
6.2.3.1 Geen bijzondere erfrechtelijke positie 155
6.2.3.2 De stichting en de voorwaardelijke making van artikel 4:141 BW 156
6.2.3.3 Geen beperkingen bij begunstigingen uit levensverzekeringen 159
6.2.3.3.1 De indirecte begunstiging (via begunstiging van de erflater of nalatenschap) 160
6.2.3.3.2 De directe begunstiging (via de stichting) 160
6.2.3.4 Ook geen beperkingen bij benoemingen tot executeur of bewindvoerder 162
6.3 De bij dode opgerichte stichting mag zich het werken niet onmogelijk maken 163
6.3.1 Geen voortijdige ontbinding door bestuur of ander orgaan 163
6.3.2 Geen bevoegdheid tot verwerping van het door de erflater toegekende vermogen 163
6.3.3 Een impliciet verbod om te verwerpen 165
6.3.3.1 Drie argumenten vóór het verbod en één uitzondering 165
6.3.3.1.1 Het eerste argument: de wil van de stichting 165
6.3.3.1.2 Het tweede argument: het recht op uitvoering van de uiterste wilsbeschikking 166
6.3.3.1.3 Het derde argument: het doel als last 168
6.3.3.1.4 De uitzondering op de verplichting tot aanvaarding van bevoordelingen 168
6.3.3.1.5 Wat als de erfrechtelijke begunstiging toch wordt verworpen 169
6.4 De gevolgen van het niet mogen verwerpen van bevoordelingen 169
6.4.1 Het belang van aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving 171
6.4.1.1 Externe aansprakelijkheid van bestuurders voor schulden van de stichting 171
6.4.1.2 Aansprakelijkheid van bestuurders op andere gronden 174
6.4.1.2.1 Aansprakelijkheid van bestuurders op grond van Peeters/Gatzen 174
6.4.1.2.2 Aansprakelijkheid van bestuurders op grond van ‘Spaanse Villa’ gevallen 175
6.4.1.3 Aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving kan bestuurdersaansprakelijkheid voorkomen 176
6.4.2 De verhouding tussen wijziging of opheffi ng door de rechter van legaten en lasten en de mogelijkheid tot statutenwijziging door de rechter 177
6.5 Moet de bij dode opgerichte stichting de door de erfl ater gedane benoemingen of aanwijzingen aanvaarden? 181
6.6 Conclusie 181
Hoofdstuk 7 Erfl aters postmortale macht via een stichting is niet onbeperkt 185
7.1 Vier erfrechtelijke grenzen 185
7.2 Wetsontduiking 187
7.2.1 Wat is wetsontduiking? 187
7.2.2 De voorwaardelijke making en wetsontduiking 188
7.2.2.1 Een blik in het verleden: de fi deï-commissaire making met argwaan bekeken 188
7.2.2.2 De bij uiterste wilsbeschikking opgerichte stichting als alternatief voor de tweetrapsmaking 189
7.2.3 Testamentair bewind en wetsontduiking 191
7.2.3.1 Wat is bewind? 191
7.2.3.2 De bij dode opgerichte stichting als testamentair bewind 193
7.3 Het verbod vervreemding of bezwaring uit te sluiten (artikel 4:45 lid 2 BW) 194
7.3.1 De bij dode opgerichte stichting en het verbod vervreemding of bezwaring uit te sluiten 194
7.3.2 Het verbod tot vervreemding en bezwaring en vermogen in de dode hand 196
7.3.3 Een uitstapje naar artikel 3:83 BW 197
7.3.4 Het verbod tot vervreemding en bezwaring uit te sluiten, artikel
4:45 lid 2 BW 199
7.3.5 Certifi cering van vermogen als alternatief voor het testamentair bewind en artikel 4:45 lid 2 BW 201
7.4 De bij dode opgerichte stichting als beschermingsconstructie tegen schuldeisers 203
7.4.1 Schuldeisers van de erfl ater en schuldeisers van de erfgenamen 203
7.4.2 De bescherming tegen de schulden van de erfl ater 204
7.4.2.1 De saisine als oorzaak van de problematiek 204
7.4.2.2 De bij dode opgerichte stichting als ‘sterfhuisconstructie’ 204
7.4.2.2.1 De afwikkeling van de nalatenschap bij zuivere aanvaarding 206
7.4.2.2.2 De nalatenschap wordt vereffend 207
7.4.2.2.3 Biedt de vereffening van het vermogen van de bij dode opgerichte stichting de schuldeisers van de erflater nog mogelijkheden? 209
7.4.3 De bescherming tegen de schuldeisers van de materiële erfgenamen 210
7.4.4 De bescherming van de executeur tegen fi scale aansprakelijkheid 212
7.4.4.1 De Edelweissroute 212
7.4.4.2 Een ‘tussengeschoven’ stichting als executeur 214
7.5 Kan aan een uitkering de uit- of insluitingsclausule of een testamentair bewind worden verbonden? 216
7.5.1 De bevoegdheid tot het verbinden van een uit- en insluitingsclausule aan uitkeringen 216
7.5.1.1 Aan uitkeringen kan een uitsluitingsclausule worden verbonden 216
7.5.1.2 En de insluitingsclausule? 217
7.5.2 Over uitkeringen kan een testamentair bewind worden ingesteld 218
7.6 Conclusie 219
Hoofdstuk 8 De bij dode opgerichte stichting in de (erf)belasting 223
8.1 Inleiding 223
8.2 De bij dode opgerichte stichting als verkrijger in de erfbelasting in historisch perspectief 224
8.3 De bij dode opgerichte stichting als verkrijger in de huidige erfbelasting 227
8.3.1 Vier mogelijke regimes voor bij dode opgerichte stichting 227
8.3.1.1 Heffing van erfbelasting van ANBI’s 228
8.3.1.1.1 Wanneer beoogt de bij dode opgerichte stichting het algemeen nut? 229
8.3.1.1.2 Het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 19 december 2014 231
8.3.1.1.3 De anti-oppoteis van artikel 1b UR AWR 1994 232
8.3.1.2 Heffi ng van erfbelasting van SBBI’s en steunstichtingen SBBI 234
8.3.1.3 Heffi ng van erfbelasting van APV’s 234
8.3.1.4 Heffi ng van erfbelasting van overige doelvermogens 237
8.3.1.5 Conclusie 238
8.4 Problemen bij de conversielast? 239
8.5 Uitkeringen door de stichting: de successierechtelijke gevolgen van het doel als last 240
8.6 De fi scale behandeling van de bij dode opgerichte stichting in Duitsland 241
8.7 De fi scale behandeling van de bij dode opgerichte stichting in België 243
8.7.1 Heffi ng van successierecht/erfbelasting 243
8.7.2 De taks tot vergoeding van successierechten 245
8.7.3 Rechtspersonenbelasting en vennootschapsbelasting 246
8.7.4 De heffi ng van erfbelasting over uitkeringen van de stichting 247
8.8 Conclusie 247
Hoofdstuk 9 Slotbeschouwingen 251
9.1 Beantwoording van de onderzoeksvraag 251
9.1.1 Inleiding 251
9.1.2 Is de bij dode opgerichte stichting bijzonder in vergelijking met andere stichtingen? 251
9.1.2.1 Ten aanzien van het rechtspersonenrecht 251
9.1.2.2 Ten aanzien van het erfrecht 252
9.1.3 Is de bij dode opgerichte stichting bijzonder in vergelijking met een natuurlijk persoon? 253
9.2 De bij dode opgerichte stichting in rechtsvergelijkend perspectief 254
9.2.1 Inleiding 254
9.2.2 Het doel van de bij dode opgerichte stichting 254
9.2.3 De last tot oprichting van een stichting 255
9.2.4 De bestaanseis en de gevolgen van het niet voldoen daaraan 256
9.2.5 De wil van de erfl ater 257
9.2.6 Conclusie 257
9.3 Aanbevelingen 258
9.3.1 De artikelen 2:4 lid 1 BW en 1:109 lid 2 BW dienen op elkaar afgestemd te worden 258
9.3.2 Artikel 4:135 lid 1 BW dient als zodanig geschrapt te worden 258
9.3.3 Artikel 4:135 leden 2 en 3 BW moeten worden verplaatst 259
9.3.4 Artikel 4:135 lid 3 BW dient ook een erfstelling te converteren in een legaat 259
9.3.5 In artikel 4:135 lid 3 BW dient ‘op vordering’ te worden vervangen door ‘op verzoek’ 260
9.3.6 De statuten van een stichting dienen ook in een vreemde taal te kunnen worden gesteld 260
9.3.7 Een APV zou moeten kunnen kiezen voor afrekening 261
9.3.8 Aanmerkelijkbelangaandelen moeten geruisloos kunnen worden doorgeschoven naar een van erfbelasting vrijgestelde stichting 262
9.3.9 Sterkere verankering in de wet van de wil van de oprichter 262
9.4 Eindconclusie 262
Samenvatting 265
Summary 271
Jurisprudentieregister 277
Trefwoordenregister 283
Lijst van verkort aangehaalde literatuur 289
Bijlage: Wet op stichtingen (Stb. 1956, 327) 299
Bijlage: Uittreksel BGB §§ 80-88 Stiftungen 309
Bijlage: Uittreksel Wetboek van vennootschappen en verenigingen 313
Bijlage: Uittreksel V&S-wet 317
Curriculum vitae 323
Rubrieken
- advisering
- algemeen management
- coaching en trainen
- communicatie en media
- economie
- financieel management
- inkoop en logistiek
- internet en social media
- it-management / ict
- juridisch
- leiderschap
- marketing
- mens en maatschappij
- non-profit
- ondernemen
- organisatiekunde
- personal finance
- personeelsmanagement
- persoonlijke effectiviteit
- projectmanagement
- psychologie
- reclame en verkoop
- strategisch management
- verandermanagement
- werk en loopbaan