Op werkdagen voor 23:00 besteld, morgen in huis Gratis verzending vanaf €20

Interview

Jeroen De Flander

‘We overschatten de factor talent enorm’

De weg naar de top wordt niet bepaald door talent en goede genen, maar door mentaliteit en gericht oefenen op de juiste manier. Dat schrijft Jeroen De Flander in De wetenschap van succes, met als ondertitel ‘uitblinken kun je leren'. 

Paul Groothengel | 21 augustus 2020 | 7-9 minuten leestijd

Is Michael Jordan de ‘G.O.A.T'? De Greatest Of All Time, zoals Amerikanen dat graag noemen? Wie The Last Dance, de Netflix-serie over Jordan, heeft gezien, zal daar niet aan twijfelen. Een supertalent. Net als Bach, Usain Bolt of vul maar in. Stuk voor stuk onbereikbare sterren, begiftigd met een kolossaal talent. Maar hoe zijn zij zo ver gekomen? Wat is eigenlijk het geheim van wereldklasse?
Die vragen obsederen Jeroen De Flander al zijn hele leven. Toen hij twaalf was, moest en zou hij om vier uur 's nachts de Olympische finale kijken van de 100 meter sprint in Los Angeles, waar de ongenaakbare Carl Lewis goud won. Later verschoof zijn obsessie naar succesvolle bedrijven en leiders. Kun je beïnvloeden dat je de top bereikt of hangt het af van het talent bij geboorte?

De Flander is expert in strategie-implementatie, geeft les aan Tias Business School en London Business School, en leidt zijn trainings- en consultancybureau the performance factory. Na vele jaren van studie naar De wetenschap van succes, is hij eruit: uitblinken is niet aangeboren, maar aangeleerd. Talent of niet, we zijn allemaal in staat tot grootse dingen, al helpt talent natuurlijk wel. Maar hoe dan? De Flander onderscheidt drie hefbomen die, zoals hij schrijft, ‘je prestaties een echte boost kunnen geven'. Dat zijn passie, meesterschap en veerkracht, wat tegelijk de drie pijlers zijn van De wetenschap van succes.

Van interesse naar passie

Bij ‘passie' denkt menigeen al snel aan opgewonden congres-sprekers, die de zaal opzwepen ‘hun passie te volgen'. De Flander nuanceert: ‘We hebben een verkeerd idee van passie. Zelf dacht ik vroeger ook dat ik op een goede dag mijn passie wel zou ontdekken. Maar een passie dient zich niet zomaar aan.' Hij verwijst naar de Amerikaanse psycholoog Benjamin Bloom, die ontdekte dat passie ontstaat door interesses en drie duidelijke fasen kent, die je bij iedere uitblinker kunt zien. Bloom volgde 120 wereldtoppers gedurende vier jaar. Van concertpianisten tot wiskundigen, van Olympische zwemmers tot neurologen en beeldhouwers. De drie fasen waardoor interesse tot passie kan leiden, zijn achtereenvolgens ontdekken, ontwikkelen en verdiepen, schrijft De Flander. Bij ontdekken kan je denken aan een spelend kind, dat iets vooral doet omdat hij ervoor geprezen wordt. Rammel als zesjarige ‘Vader Jacob' uit de piano, en de hele familie staat voor je te juichen. Bij ontwikkelen verschuift de invloed van extrinsieke motivatie naar intrinsieke motivatie, je wordt gemotiveerd door de activiteit zelf. Toonladders oefenen is toch wel kicken; pianospelen wordt toegewijd oefenen. En bij verdiepen ga je helemaal op in bijvoorbeeld een pianosonate, de interesse is uitgegroeid tot passie. De Flander: ‘Je interesseprofiel vorm je met name in je tienerjaren. Bovendien wordt je werktoekomst beter voorspeld door je interesseprofiel dan door je persoonlijkheidskenmerken. Mede omdat interesses onze motivatie sturen.' Hij haalt in zijn boek in dit verband Steve Jobs aan, die ooit zei dat je alleen kunt uitblinken als je houdt van wat je doet. ‘Als je nog niet gevonden hebt wat je echt graag doet, blijf dan zoeken, geef niet op', aldus Jobs. Volgens De Flander is het interesseprofiel dus een belangrijke basis om verder te komen. ‘Ik scoor zelf nogal laag op praktische dingen doen, zoals werken in de tuin. Maar ondernemerschap is wel een grote interesse van mij. Dus als iemand mij vraagt mee te denken over een nieuw bedrijfsconcept in bijvoorbeeld tuingereedschappen, doe ik meteen mee. Want dat heeft mijn interesse. Passie is niks anders dan je eigen interesseprofiel kennen en daarmee aan de slag gaan.'

Voorkom het summit-syndroom

In zijn boek haalt De Flander onderzoek aan van Oxford University waaruit blijkt dat over een periode van ruim twintig jaar topbedrijven allemaal dezelfde cyclus doorlopen: klim, plateau, verval. Na een groeifase bereik je een bepaald plateau waar je vervolgens niet verder komt, wat wetenschappers betitelen als het 'summit-syndroom'; deze cyclus geldt niet alleen voor bedrijven, maar ook voor iemands persoonlijke loopbaan. ‘Je zit al een tijdje op een bepaald plateau, maar er zijn steeds minder prikkels om je interesse gaande te houden. De kick is weg, verveling ligt op de loer. Dan is de vraag hoe je verval voorkomt, liefst door een nieuwe klim-fase. Iemands carrière verloopt nooit in een rechte lijn omhoog, maar gaat via een serie van golfjes. Als je te lang op een golf blijft zitten, ontstaat het summit-syndroom, waarbij de motivatie langzaam uitdooft', zegt De Flander. Hij citeert in dit verband de Amerikaanse leiderschapscoach Marshall Goldsmith: ‘What got you here, won't get you there.' Maar hoe pak je dit probleem aan? De Flander: ‘Het makkelijkst is om doelbewust op zoek te gaan naar interessante details van je werk en daarvan te genieten. Zo kun je je interesse blijvend prikkelen. Fundamenteler is dat je geregeld de tijd moet nemen om jezelf opnieuw uit te vinden, zodat je weer verder kunt klimmen. Waar sta ik nu, en op welke volgende golf kan ik mee omhoog? De huidige corona-crisis is een heel goed moment om hierover na te denken.'

Coach als klankbord

Toch is het lastig om voor jezelf uit te vinden hoe je naar een hoger plateau kunt klimmen, wat je daarvoor moet doen. De Flander is daarom een groot voorstander van het werken met een coach. ‘Zelfs Roger Federer heeft nog steeds een coach. Coaching wordt door veel mensen ten onrechte nog steeds gezien als naar een psychiater gaan, waar je alles bloot moet geven. Dat is natuurlijk onzin. Het is heel belangrijk om een klankbord te hebben. Ikzelf? Ik heb ook graag een coach. Ik laat me graag inspireren door mensen die op een bepaald thema veel verder zijn dan ik.' In zijn boek beschrijft hij een mooi voorbeeld: De Flander werd uitgenodigd om te spreken op een congres, naast ervaren kanonnen als Michael Porter en Costas Markides van London Business School. ‘Ik was van tevoren nerveus, want ik moest veel langer spreken dan ik gewend was, bovendien voor een veel groter publiek dan ik gewend was. Ik had me goed voorbereid en bleef redelijk overeind. Maar toen ik Markides bezig zag op het podium, besefte ik dat ik nog een heel lange weg te gaan had om zijn niveau te bereiken. Ik analyseerde daarna opnames van Markides, en leerde hoe je een vonk kan laten overslaan op je luisteraars. Ik sprak daarna zoveel mogelijk in het openbaar, om zo mijn vakmanschap als verteller te verbeteren. Na een tijd merkte het boekingskantoor dat er veel vaker naar mij werd verwezen. Ik was op een hoger niveau gekomen, al was Markides nog steeds een betere spreker, want hij stond ook niet stil.'

Genialiteit kun je leren

De Flander had dus veel geoefend met spreken in het openbaar. Dat doet denken aan de bekende 10.000 uren regel van Malcolm Gladwell. ‘Zijn regel fascineerde me, maar eigenlijk klopt het niet. Wat Gladwell later ook wel heeft toegegeven. Want: iets almaar herhalen maakt je niet noodzakelijkerwijs beter. Veel mensen hebben meer dan 10.000 uur auto gereden, maar daarmee zijn ze nog geen succesvol Formule 1-coureur. En als je in een sportschool telkens weer tien kilo optilt, word je op een gegeven moment niet meer sterker; je zult daarvoor de pijngrens moeten opzoeken door meer gewicht te liften.' Daarom moet je volgens de Vlaming ‘gericht oefenen', waar hij in zijn boek een aantal regels voor geeft. Door gericht te oefenen, word je eerder een topper. Ook als je niet overloopt van talent.

Daarmee belandt hij bij een prikkelend thema, wat hijzelf benoemt als ‘de ontmaskering van de talentmythe'. In zijn boek voert hij Laszlo Polgar op. Deze Hongaarse opvoedingspsycholoog was ervan overtuigd dat talent als iets dat aangeboren is, niet bestond. Als je maar op de juiste manier oefent, kan je een meester worden in om het even welk domein. Volgens Polgar is genialiteit niet aangeboren, maar wordt het aangeleerd en getraind. Hij liet zijn oefentheorie los op zijn drie dochters, die hij al op jonge leeftijd leerde schaken. Het fascinerende is dat zijn aanpak goed uitpakte: de meiden werden hele goede schakers en wonnen prijs na prijs. Judit, de jongste, staat zelfs bekend als de beste vrouwelijke schaakspeler aller tijden. De les van dit verhaal? De Flander: ‘We overschatten de factor talent enorm. De weg naar de top wordt niet bepaald door talent en goede genen, maar door mentaliteit en door gericht te oefenen op de juiste manier. Daarbij moet je de onvermijdelijke mislukkingen koesteren, want die zijn de sleutel tot persoonlijke groei, meesterschap en succes.'

Over Paul Groothengel

Paul Groothengel is freelance journalist.

Deel dit artikel

Wat vond u van dit artikel?

0
0

Populaire producten

    Personen

      Trefwoorden