‘Geloof niet alles wat je leest in de psychologie literatuur. Twee derde ervan zou je zelfs niet moeten vertrouwen,’ schreef Nature een jaar geleden. Deze harde woorden tekenden de replicatiecrisis: de resultaten uit een groot deel van de experimenten werden niet gerepliceerd in grote, nauwkeurig opgezette vervolgexperimenten.
Onder andere een aantal opmerkelijke resultaten (die vaak leiden tot markante psychologische theorieën) zijn aan het wankelen gebracht. Dat mensen betere beslissingen nemen nadat ze zijn afgeleid (het slimme onbewuste) werd begin vorig jaar niet gevonden in een grote studie. En mensen die werden blootgesteld aan ‘gepensioneerd’ en ‘gerimpeld’ gingen niet langzamer lopen, zoals in de klassieke studie naar dit social priming effect. Andere psychologische fenomenen waarover vragen zijn gerezen na replicatiestudies zijn ‘ego depletie’ en het idee dat ‘brain games’ iemand slimmer maken.
Een goed artikel dat de replicatie crisis van binnenuit beschrijft en uitlegt, verscheen onlangs. Het beschrijft de ongemakkelijke praktijk van psychologen die soms geen idee hebben waarom ze een bepaalde statistische methode moeten gebruiken en die zich volledig blind staren op het halen van een bepaalde waarde die een publicatie oplevert.
Overigens is dat niet uniek voor psychologie, zo suggereert een citaat van statisticus T.D. Sterling. ‘Het zou oneerlijk zijn om af te sluiten met de impressie dat de malversaties die ik heb besproken alleen in de psychologie voorkomen. Een paar minuten grasduinen door de experimentele wetenschappelijke tijdschriften in biologie, chemie, geneeskunde, fysiologie of sociologie leert dat dezelfde praktijken wijdverspreid zijn over andere wetenschappen.’