Na succesvolle boeken als ‘Respect in a World of Inequality’ (2003), ‘The Corrosion of Character’ (‘De flexibele mens’, 1998) en De cultuur van het nieuwe kapitalisme (2006) verscheen onlangs The Craftsman: een lofzang op het ambachtelijke tempo, de professionele gedrevenheid en de beroepstrots van de vakman. Sennett plaatst de ‘langzame vakmanstijd’ tegenover het kortetermijndenken, de demoralisering van het werk en het gebrek aan loyaliteit en sociale duurzaamheid in moderne flexibele arbeidsorganisaties. De deugden van het vakmanschap kunnen volgens hem een cultureel anker vormen voor het nieuwe losgeslagen kapitalisme.
Snelheid past volgens hem vooral bij routinehandelingen en massaproductie, en is een misleidend criterium wanneer het gaat om kwaliteitsproductie – dus in feite om winstgevendheid op langere termijn. In zijn eerdere werk werd al duidelijk dat Sennett wantrouwig staat tegenover het begrip flexibilisering en het niet van toepassing acht op het bredere verlangen van mensen om meer flexibele levens te leiden: bijvoorbeeld om meer keuzes te hebben tussen werk en gezin, zorg en/of vrije tijd. De eng-economische betekenis waarin bijvoorbeeld aandeelhouders of managers aandringen op verandering om de winst snel te verhogen, vindt hij ‘een weinig flexibele maatstaf van flexibilisering... Als je elf tot twaalf uur per dag werkt, zoals in de nieuwe economie gebeurt, bezit je niet veel flexibiliteit. Het is een label dat wordt geplakt op een reeks nogal draconische en in feite juist zeer rigide praktijken.’
Sennett wil echter geen karikatuur schetsen van het moderne kapitalisme, alsof het daarin ofwel draait om winst ofwel om kwaliteit: geavanceerde economieën zoeken naar een verzoening tussen beide prikkels. Professionele toewijding en kwaliteitswerk zijn niet altijd te scheiden van concurrentiemotieven. De vakman en de professional worden gedreven door een ‘obsessie’ die soms destructief wordt: ‘Wanneer je zodanig bent geobsedeerd om iets absoluut goed te krijgen dat je er niet meer mee kunt stoppen, als je niet in staat bent om het best mogelijke te doen om vervolgens door te gaan met iets anders, ga je jezelf schade berokkenen. Mensen worden pas heel erg goed in iets aan het einde van een lang leerproces. Je moet het werk weten los te laten zodra je ziet dat het minder goed wordt als je ermee zou doorgaan.’
Sennett benadrukt echter vooral de democratische en egalitaire kanten van het vakmanschap, dat in zijn ogen haaks staat op harde concurrentie en hiërarchie. Ieder van ons kan in principe een goed vakman worden, en vakmanschap vormt dan ook de beste basis voor democratische participatie en goed burgerschap. Gevraagd naar de relatie tussen de vakmatige obsessie en het door hem gewantrouwde streven naar creatieve excellentie, antwoordt Sennett: ‘We kunnen als maatschappij veel beter investeren in het verhogen van de competentie van de grote massa dan focussen op het opsporen van genieën. De vraag is niet hoe we elitisme kunnen bevorderen omdat de massa’s de getalenteerden naar beneden zouden trekken. Als mensen zich druk maken over de vraag hoe uitzonderlijk talent kan worden geselecteerd en gesteund is dat eigenlijk een manier om te zeggen: laten we de anderen maar vergeten.’
Over Dick Pels
Socioloog en filosoof Dick Pels is essayist voor onder andere NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Groene Amsterdammer en Hollands Diep. Hij is (hoofd)docent maatschappijtheorie en sociale filosofie aan de universiteiten van Amsterdam en Groningen. Daarnaast is hij een van de oprichters van de progressieve denktank Waterland.