In de Groene Amsterdammer stond een stuk getiteld ‘Het verzet tegen de breincultuur groeit’ over de neiging om problemen te reduceren tot neuronen in ons brein. Met name hersenonderzoeker Dick Swaab was het mikpunt van de kritiek, omdat hij in zijn bestseller Wij zijn ons brein zou bijdragen aan de ‘neurononsens’ dat alles, van iemands ziektes tot gedrag, al vastligt in het brein.
Filosoof Bert Keizer zegt in het stuk dat geen enkele filosoof het standpunt van Swaab serieus neemt dat we ons brein zijn. ‘Een positie die ertoe leidt dat je net zo goed helemaal niets meer zou kunnen doen, omdat alles al bepaald is. Dat is geen positie. Dat is filosofie van de Hema,’ zegt Keizer.
Hiermee schuift Keizer Swaab de simplistische aanname in de schoenen dat iemand weinig invloed heeft op wat hij doet, omdat dit in zijn genen is vastgelegd. Dit is onterecht, want ruim twee jaar geleden vertelde Swaab al dat dit niet is wat hij betoogt. ‘Wat veranderlijk is, is ons gedrag. Maar het karakter blijft bestaan,’ zei hij bij Pauw en Witteman. Voor de zekerheid voegde hij later nog toe: ‘Ik betoog dus niet dat ons gedrag onveranderlijk is.’
Dat simplistisch denken over het brein kan leiden tot defaitisme (‘het heeft toch allemaal geen zin, want alles is al bepaald’) kan grote gevolgen hebben. Hoogleraar neuropsychologie Jelle Jolles vertelde in de Groene dat dergelijke overtuigingen problematisch zijn, bijvoorbeeld in het onderwijs. ‘Zoals de overtuiging dat je vermogens, talenten en IQ zijn aangeboren. Of de visie dat kinderen gestimuleerd moeten worden in de richting van hun (op dat moment) meest gebruikte leerstrategie. Dergelijke visies zijn gevaarlijk omdat ze de normale ontwikkeling voor een kind kunnen afsluiten, omdat de ouder of de docent een verkeerde attitude geeft.
Deze simplistische ideeën zijn al ver doorgedrongen in het onderwijs, zo bleek uit een onderzoek van Jolles en zijn collega’s van de Vrije Universiteit. Ze legden leraren 32 verschillende stellingen voor over leren en de hersens; vijftien van deze stellingen waren onjuist (zogenaamde neuromythen als ‘dominantie van een van beide hersenhelften verklaart verschillen in leren’ en ‘kinderen hebben ofwel een auditieve ofwel een visuele leerstijl’). Gemiddeld bleken de leraren de helft van deze neuromythen te geloven. Juist de leraren met een grote algemene kennis, zoals docenten die regelmatig populairwetenschappelijke tijdschriften lazen, waren eerder geneigd de neuromythen voor waar aan te nemen.
(In de april editie van Managementboek Magazine zal Paul Postma het artikel in De Groene van uitgebreide repliek voorzien!)