Karl Marx wist nog zeker dat het kapitalisme aan zijn inwendige tegenstellingen ten onder zou gaan. De voornaamste was die tussen kapitaal en arbeid, en de arbeidersklasse was geroepen om het kapitalisme af te schaffen en een nieuwe socialistische maatschappij te vestigen, waar de arbeid naar zijn werkelijke waarde zou worden beloond. Maar gaandeweg werden twee dingen duidelijk.
Ten eerste dat de sociaaleconomische tegenstelling tussen arbeid en kapitaal eigenlijk een andere vorm was van de morele tegenstelling tussen goed en kwaad. De 'uitwendige' klassenstrijd bleek ook een inwendige strijd te zijn tussen de arbeider en de kapitalist in onszelf.
Ten tweede bleek het kapitalisme helemaal niet aan zijn eigen contradicties te bezwijken. Integendeel: het kon daardoor steeds weer boven zichzelf uitstijgen en zichzelf opnieuw uitvinden. Als geen ander stelsel is het kapitalisme in staat gebleken om zijn eigen antibewegingen en tegenculturen te absorberen en te vercommercialiseren. De 19de-eeuwse bohème en de popcultuur van de jaren zestig zijn daar de belangrijkste voorbeelden van. In plaats van dat de revolutie een einde maakte aan het kapitalisme, blijkt het kapitalisme zelf de permanente revolutie te zijn. Maar die constatering is geen reden om deze dynamiek maar op zijn beloop te laten. Dat het kapitalisme telkens weer in staat is om zijn eigen tegenkrachten 'in te kopen' is juist de beste aansporing om de donkere kanten ervan (de scherpe materiële ongelijkheid, de consumptiegekte, de milieuvervuiling, de cultuur van egoïsme en cynisme) steeds opnieuw te bestrijden. Omdat het kapitalisme structureel geneigd is asociaal te zijn, moet het telkens opnieuw worden gesocialiseerd. Dat is niet de conclusie die Robert Reich trekt in zijn nieuwe boek over het 'Superkapitalisme'. Reich is tegenwoordig hoogleraar publiek beleid aan de universiteit van Berkeley, maar de meeste mensen kennen hem als minister van Arbeid in het eerste kabinet-Clinton (1993-1997) en als wekelijkse columnist op de publieke radiozender Marketplace (met gemiddeld zo'n vijf miljoen luisteraars). Wel een man om naar te luisteren dus, zeker als je bedenkt dat hij een voorname architect was van de Clinton-versie van de 'Derde Weg', en dat mevrouw Clinton grote kans maakt om de volgende Amerikaanse president te worden. Het 'Derde Weg denken' is een stuk toegeeflijker tegenover de 'wetten' van het kapitalisme dan de klassieke sociaaldemocratie. Reich noemt de regering-Clinton zelfs met enige trots een van de meest businessvriendelijke in de Amerikaanse geschiedenis. Clinton, Blair, Brown, Schröder en hier te lande Kok en Bos zijn inderdaad de politieke beheerders geworden van een nieuw superkapitalisme, en hebben weinig ondernomen om de asociale uitwassen ervan tegen te gaan. Ook Reich ziet het kapitalisme als een wezenlijk dubbelhartig systeem. We hinken allemaal op twee gedachten. Enerzijds zijn we consumenten en beleggers die uit zijn op koopjes en koerswinst. Anderzijds zijn we democratische burgers die niet blij zijn met de onbedoelde gevolgen ervan: 'Als burgers zijn we oprecht bezorgd over het broeikaseffect; als consumenten en investeerders draaien we de verwarming nog wat hoger.' Maar in het superkapitalisme hebben de consument en de belegger het glansrijk van de burger gewonnen. Reich vindt het daarom hypocriet om het bedrijfsleven hiervan de schuld te geven. Bedrijven zijn geen burgers maar 'stapels contracten'. Zij zijn nu eenmaal winstgericht: hun doel is om het economische spel zo agressief mogelijk te spelen. Ze zijn niet geïnteresseerd in het publieke welzijn of het algemeen belang. We profiteren allemaal van de prijzenslag van een grootgrutter als Wal-Mart. Maar als burger hebben we moeite met de lage lonen van de werknemers (dat kunnen wij zelf zijn), de exorbitante beloningen voor de top, het zwaar onder druk zetten van leveranciers, de outsourcing naar het buitenland, en het verval van onze 'Main Streets' door de opmars van de 'grote winkeldozen'. We hebben de vijand eindelijk ontmoet: hij blijkt te schuilen in onszelf. De Amerikaanse droom is dat kapitalisme en democratie hand in hand gaan. Volgens Reich was dit ook tussen 1945 en 1970 het geval. Deze 'Niet Zo Gouden Eeuw' werd gedomineerd door een klein aantal oligopolistische bedrijven, die markten reguleerden in overleg met sterke overheden en vakbonden, zodat banen en lonen werden beschermd en de economische welvaart breed werd gespreid. De topmanagers, wier beloning relatief bescheiden bleef, werden geacht als 'industriële staatsmannen' een rechtvaardige balans te vinden tussen uiteenlopende belangengroepen zoals aandeelhouders, werknemers, klanten en het grote publiek. Vanaf de jaren zeventig is het kapitalisme veel competitiever, internationaler en innovatiever geworden. Het oligopolistische productiesysteem is door de globalisering opengebroken. Allerlei markten zoals die van de telecom, de luchtvaart, het transport, en de energievoorziening zijn gedereguleerd. Onder de groeiende dominantie van de financiële sector zijn managers zich steeds exclusiever gaan richten op de beurskoers en het aandeelhoudersbelang. Terwijl zij de kosten probeerden te drukken door reorganisatie, loonsverlaging en massaontslag, incasseerden ze zelf astronomische beloningen vanwege de vermeende schaarste aan bestuurlijk toptalent in een harder competitief klimaat. Terwijl de gemiddelde topman in de 'Niet Zo Gouden Eeuw' 25 tot 30 keer zoveel verdiende als de gemiddelde werknemer, steeg dit verhoudingsgetal in 2001 tot 350. De CEO van Wal-Mart verdiende in 2005 zelfs 900 keer meer: elke twee weken evenveel als zijn gemiddelde werknemer in een heel leven. Onze eigen Jan Bennink krijgt van Reich nog een eervolle vermelding met zijn tien miljoen euro in het jaar 2005. De nieuwe manager is daarbij niet per se hebzuchtiger dan de oude. Maar hij is wel bereid om meedogenlozer op te treden tegen werknemers, vakbonden, leveranciers en andere 'stakeholders', en uitsluitend te gaan voor de verhoging van de aandeelhouderswaarde. Het probleem van Reichs benadering is dat hij dergelijk uitwassen zorgvuldig catalogiseert, maar nauwelijks enig perspectief biedt op verandering. Niemand heeft 'het' immers 'gedaan'. We zijn allemaal medeplichtig. Het is de markt die het doet, en de markt, dat zijn wij. Als consumenten en beleggers stimuleren wij onze CEO's om de kosten te drukken, de aandeelwaarde op te stuwen en daarmee ook zichzelf te verrijken. Maar dat 'wij' van Reich negeert de enorme verschillen in koop- en kapitaalkracht tussen groepen mensen en marktpartijen. De modale shopper in de Kalverstraat is niet dezelfde als de schatrijke investeringsbankier die zich alleen vertoont in de PC Hooftstraat en op de Miljonairsfair. Het is pervers om een grootwinkelbedrijf als Wal-Mart te beschrijven als een soort vakbond die de koopkracht van miljoenen consumenten bundelt, of de banken van Wall Street als niets anders dan de gebundelde marktkracht van miljoenen kleine investeerders. Volgens Reich kan ook Hollywood niet aansprakelijk worden gesteld voor de geiser van seks en geweld die dagelijks over ons wordt uitgespuwd. De vermaaksindustrie wordt immers gefinancierd door grote mediaconcerns die gewoon winst moeten maken, en wij consumenten willen nu eenmaal seks en vuiligheid. Het is tekenend dat Reich het bij deze dubbelhartige constateringen laat en geen aanstalten maakt om het kapitalisme enigszins te beteugelen en te beschaven. Hij stelt vast dat de burger in ons het alleen kan winnen van de inwendige consument en belegger als we wetten en regels opstellen die onze marktkeuzes socialiseren. Maar dat is moeilijk geworden omdat het superkapitalisme ver is binnengedrongen in de politieke democratie, via het enorm gegroeide lobbycircuit, het grote donatiegeld en de 'corruptie van kennis' van professionals die hun integriteit schaamteloos verkopen aan grote concerns. Reich wil daarom vooral de schutting tussen kapitalisme en democratie herstellen en ophogen, zodat deze inbraak kan worden gestopt. Maar het effect van deze scheidingsstrategie is dat men het bedrijfsleven in moreel opzicht op zijn beloop laat. Het democratiseren van de onderneming zelf is volgens Reich immers een illusie. Dat ondernemingen 'menselijk' zouden kunnen zijn of oprecht geïnteresseerd in maatschappelijk verantwoord ondernemen, is niets anders dan pr en 'windowdressing'. Wal-Marts groene verpakkingen zijn alleen maar groen omdat ze goedkoper zijn. Ik bepleit liever de omgekeerde strategie. We moeten die schutting juist afbreken om de democratie in staat te stellen een invasie te plegen in het kapitalisme. Niet om het af te schaffen, maar om de asociale gevolgen ervan te bestrijden. Om het te dwingen tot een werkelijk democratische en maatschappelijk verantwoorde vorm van ondernemen, inclusief de intoming van exorbitante inkomens voor de top. Het is waar: de vijand schuilt ook in onszelf. Dat besef maakt ons terecht bescheiden. We kunnen de schuld niet te gauw buiten onszelf leggen of ons wentelen in slachtofferschap. Maar dat ontslaat ons niet van de plicht om te moraliseren, systeemkritiek te leveren, schuldigen aan te wijzen en politiek te bedrijven, om tegenmachten te kunnen vormen tegen de macht van het nieuwe superkapitalisme, in naam van hogere waarden en een beter bestaan.
Over Dick Pels
Socioloog en filosoof Dick Pels is essayist voor onder andere NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Groene Amsterdammer en Hollands Diep. Hij is (hoofd)docent maatschappijtheorie en sociale filosofie aan de universiteiten van Amsterdam en Groningen. Daarnaast is hij een van de oprichters van de progressieve denktank Waterland.