In De Uitvinders, zijn magistrale boek over het ontstaan van de digitale revolutie, maakt Isaacson dit historische onrecht ongedaan. Ada, gravin van Lovelace (1815-1852), speelde volgens Isaacson zo'n cruciale rol in de IT-geschiedenis, dat hij zijn verhaal er niet alleen mee begint, maar ook mee eindigt. De enige legitieme dochter van de negentiende-eeuwse Engelse dichter Lord Byron werkte samen met Charles Babbage, die een machine had ontworpen waarmee optelsommen gemaakt konden worden. Lovelace, die zowel schrijver als wiskundige was, suggereerde om de machine te programmeren met een pondskaart, en maakte daarmee de eerste intellectuele sprong naar de digitalisering van informatie.
Lovelace blijkt niet de enige vrouwelijke computerpionier die sindsdien door de maatschappij vergeten is. Isaacson beschrijft hoe een team van zes vrouwen onder leiding van Grace Hopper met het programmeren van de militaire computer ENIAC in de jaren veertig een belangrijke bijdrage leverde aan de Amerikaanse oorlogsinspanning. Hopper is tevens degene die na de ontdekking van een dode mot in de hardware de term 'computer bug' muntte.
De Uitvinders is daarmee voor een deel bedoeld als inspiratiebron voor vrouwen die een carrière in de IT-wereld overwegen. Dergelijke rolmodellen zijn geen overbodige luxe: bij bedrijven als Apple, Google en Facebook maken vrouwelijke ingenieurs respectievelijk slechts 20, 17 en 15 procent van het totale bestand uit.
Wat Isaacson in zijn boek daarnaast laat zien is dat technologische doorbraken zelden tot nooit in een vacuüm plaatsvinden. Het beeld van de eenzame uitvinder die op een zolderkamertje een eureka-moment beleeft is een mythe, net als het idee dat een innovatie de wereld van het ene op het andere moment op haar kop kan zetten.
De digitalisering van de wereld is in werkelijkheid altijd een incrementeel proces geweest, waarbij juist de combinatie van geniale visonairs en stugge doeners de toon zette. Op die manier groeide Bell Labs, waar honderden wetenschappers en ingenieurs naar hartelust konden experimenteren, na de Tweede Wereldoorlog uit tot een ideeënfabriek, terwijl een einzelgänger als John Vincent Atanasoff aan Iowa State University zijn bijna complete prototype van een computer nooit aan de praat heeft kunnen krijgen.
Als zoon van een ingenieur die opgroeide tussen buizenradio's, transistors en soldeerbouten, heeft Isaacson duidelijk affiniteit met zijn onderwerp, en dat enthousiasme sijpelt op elke pagina door. Isaacson beschrijft de digitale revolutie aan de hand van tien cruciale uitvindingen, zoals de transistor, de microchip, de pc, en het internet. Het is bij tijd en wijle pittige materie die bol staat van technisch jargon, maar door Isaacsons anekdotische schrijfstijl en zijn nadruk op persoonlijke details wordt het verhaal nergens saai of taai.
Ondanks de omvang van bijna zeshonderd pagina's komt De Uitvinders niet zonder hiaten. Zo blijft het fenomeen van de durfkapitalist, zonder wie de internetrevolutie nooit had kunnen plaatsvinden, grotendeels onbelicht. De invloed van sociale media had eveneens meer aandacht verdiend. Aan de andere kant is de digitale revolutie nog volop aan de gang en gaan de ontwikkelingen momenteel zo snel dat elke biografie bij voorbaat al gedateerd is. De definitieve geschiedenis van de informatie-technologie zal nog geschreven moeten worden, maar met De Uitvinders is de standaard in ieder geval gezet.
Over Jeroen Ansink
Jeroen Ansink is journalist in New York. Hij schrijft en schreef onder meer voor HP/De Tijd, Elsevier Weekly Magazine en Fortune.com. Voor Managementboek schrijft hij interviews. Ansink voltooide een vrij doctoraal in de Letteren aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en behaalde het certificaat Business Journalism aan de Wharton Business School aan de Universiteit van Pennsylvania.