Rutger Bregman begint zijn boek Gratis geld voor iedereen direct heel treffend met de belangrijkste les van de geschiedenis: ‘vroeger was alles slechter.’ En dit gegeven staaft hij direct met cijfers. Zo blijkt het inkomen per hoofd van de bevolking nu tien keer zo hoog als in 1850. En dit staven van feiten met cijfers loopt als een rode draad door het boek. Dat maakt het boek ook wel wat taai, maar zorgt er wel voor dat de oplossingen die hij aandraagt onderbouwd worden. Ze zijn te verwezenlijken. Hierdoor kunnen we dus ook leren van de geschiedenis. ‘Gratis geld voor iedereen’ leest dus als een geschiedenisboek. Zo laat hij ons zien dat het idee ‘gratis geld voor iedereen’ niet nieuw is. Sterker nog, het heeft niet veel gescheeld of Nixon had in 1969 een basisinkomen ingevoerd, als oplossing voor de ‘uitkeringspuinhoop’ die mensen gevangenhield in armoede. Want dat is de gedachte achter ‘Gratis geld voor iedereen’. Een basisinkomen als oplossing van het armoedevraagstuk. Tal van experimenten uit het verleden laten ook de positieve effecten van het basisinkomen zien. Bregman toont in zijn boek aan hoe de wereld keer op keer op het randje van het invoeren van een basisinkomen heeft gestaan.
Waarom is het er dan nog niet? Rutger Bregman legt in zijn boek ook uit dat hét basisinkomen niet bestaat. Maar als je zoekt naar een manier om armoede uit te roeien is het basisinkomen zeker een oplossing. Vooral als je hierin keuzes maakt, bijvoorbeeld de groep mensen die nu onder de armoedegrens leven. Dit kost ongeveer 2,2 miljard per jaar. Ter vergelijking: Nederland geeft jaarlijks 4 miljard uit aan sigaretten en 15 miljard aan vakanties. Daarbij neemt hij vooroordelen weg die je zou kunnen hebben. ‘Gratis geld zou lui maken’: het tegendeel blijkt waar. De praktijk laat volgens Bregman zien dat het juist armoede is die apathisch maakt. Geef mensen wat geld, gewoon om te kunnen ademen, en ze blijken ineens allerlei initiatieven te nemen. En dat blijkt tig keer goedkoper dan ingewikkelde hulpverlening aan bijvoorbeeld daklozen en bureaucratische netwerken aan toeslagen en uitkeringen. ‘Gratis geld voor iedereen’ is volgens Bregman niet alleen een oplossing voor het probleem van armoede maar vooral ook een keuze over het inrichting van onze maatschappij.
En die 15-urige werkweek en die wereld zonder grenzen? Een eeuw terug dachten economen echt dat we in de 21ste eeuw nog amper zouden werken. Automatisering zou de meeste werkzaamheden van ons overnemen. En dat gebeurde ook. Maar er kwamen andere werkzaamheden voor in de plaats. Bregman gebruikt de invoering van een 15-urige werkweek vooral om te laten zien dat rijkdom op de wereld ongelijk verdeeld is. Zo verdient de rijkste 8 procent de helft van al het inkomen en bezit de rijkste 1 procent bijna de helft van alle rijkdom. Ook laat het boek zien dat in de negentiende eeuw ongelijkheid nog een kwestie was van klasse. Nu is dat een kwestie van locatie. Een Somalische peuter heeft in eigen land een kans van 20 procent dat hij voor het vijfde levensjaar sterft. We zijn ons echter nauwelijks bewust van onze privileges.
Rutger Bregman verpakt zijn boodschap als ‘de terugkeer van de utopie’. Met gratis geld, een 15-urige werkweek en een wereld zonder grenzen herverdelen we de rijkdom. Maar het spannende is dat zijn ideeën helemaal niet zo utopisch zijn. De geschiedenis leert ons dat het meerdere malen niet veel heeft gescheeld of er was bijvoorbeeld een basisinkomen, of een 15-urige werkweek. Mocht je nieuwsgierig zijn naar deze manieren om de wereld te verbeteren dan is ‘Gratis geld voor iedereen’ een zeer interessant boek. Geschiedenis of economie blijkt zeker niet stoffig. Sterker nog, Gratis geld voor iedereen levert je genoeg stof tot nadenken en gespreksstof op.
Over Brigitte Koehler
Brigitte Koehler is gespecialiseerd in arbeidsmarktbeleid en loopbaanadvies.