Kortom, ik moest wel even over een persoonlijke drempel heen om het boek te lezen en het bovendien te bespreken. Toch ben ik blij dat ik heb doorgezet. Het boek is compact en een ochtend, middag of avond is voldoende om het helemaal te lezen. Het is helder geschreven en informatief en, het belangrijkste, het bevat een paar belangrijke en interessante constateringen en overwegingen.
Maarten van Andel betoogt in zijn boek dat het bestrijden van klimaatverandering via een snelle energietransitie zoals we die nu voor ons zien, ons niet zal gaan lukken. Dat is de illusie uit de titel. Misschien is zo’n transitie zelfs niet gewenst, als we een goede afweging maken tussen de veelheid van belangen en waarden die daarbij een rol spelen. Van Andel stelt dat we wel serieus een begin moeten maken met verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen, maar dat dat geleidelijk (lees: langzamer dan nu nagestreefd) kan. Ik vrees echter, en velen met mij, dat we ons dat niet kunnen permitteren omdat de gevolgen van klimaatverandering dan onaanvaardbaar groot en ontwrichtend zouden kunnen worden. Toegegeven, niemand kan dat bewijzen, maar de aanwijzingen stapelen zich wel op. Let wel, Van Andel is geen klimaatscepticus, je zou hem eerder een transitiescepticus kunnen noemen. Met zijn boek beoogt hij enerzijds een bijdrage te leveren aan een discussie over energietransitie- en klimaatbeleid gebaseerd op feiten en getallen, maar hij voegt daar anderzijds een duidelijk eigen visie en mening aan toe. Die laatste zullen niet alle lezers delen, zelfs niet als ze uitgaan van diezelfde feiten en getallen, maar juist dat levert een spannende mix op die in ieder geval aanzet tot denken.
Van Andel stelt dat de huidige klimaatdoelen niet haalbaar zijn en hij baseert zich daarbij vooral op ervaringen uit het verleden en wat er tot nu toe (niet) is gepresteerd. Hij gaat echter grotendeels voorbij aan recente ontwikkelingen die juist laten zien dat er wel degelijk een verandering in aanpak en denken plaatsvindt. Bovendien suggereert hij dat klimaatwetenschappers, transitiedeskundigen en beleidsmakers behoorlijk naïef zijn. In deze analyse volg ik hem niet; hij schetst in feite een karikatuur van de huidige situatie. Ik wil dat met een paar voorbeelden illustreren.
[1] Inderdaad is methaan (CH4) naast CO2 een belangrijk broeikasgas, maar het is niet zo dat dat over het hoofd wordt gezien in de analyse van het verleden of het nadenken over de toekomst. Sterker nog, methaanemissies zijn een zeer belangrijk onderwerp in de klimaatwetenschap, temeer vanwege de potentieel desastreuze positieve terugkoppeling tussen temperatuurstijging en emissies ten gevolge van ontdooiing van permafrostgebieden.
[2] In tegenstelling tot wat wordt gesuggereerd krijgen maatschappelijk en ecologische effecten van grootschalige toepassing van windenergie (en ook van zonne-energie) wel veel aandacht, zeker in het klimaatakkoord-in-wording. Sterker nog, ze staan zo centraal in sommige discussies dat men lijkt te vergeten dat er ook nog heel grote technologische uitdagingen zijn.
[3] Het klopt dat energieopslag een heel belangrijke bouwsteen voor een duurzame energiehuishouding is en dat er op dat gebied nog veel onderzoek en ontwikkeling nodig is. Dat betekent echter niet dat ambitieuze verdere uitbreiding van het wind- en zonnevermogen in de komende tien of vijftien jaar zinloos is. Er zijn verschillende ‘flexibiliteitsopties’ die nu al, of in ieder geval op tijd om de groei van de opwekking bij te houden, kunnen (en moeten) worden ingezet om de elektriciteit uit wind en zon nuttig en economisch verantwoord te gebruiken. Daaraan wordt keihard gewerkt. Opslag van elektriciteit in letterlijke zin is er daarvan maar een en in veel gevallen niet de meest voor de hand liggende of goedkoopste.
[4] In het boek wordt op verschillende plaatsen betoogd dat windturbines zeer veel ruimte in beslag nemen en mede daarom geen aantrekkelijke optie zijn voor grootschalig gebruik. Daarbij wordt echter voorbij gegaan aan de mogelijkheid van ‘meervoudig ruimtegebruik’, dat wil zeggen om het land of het water tussen de turbines voor andere functies te gebruiken. Op land gebeurt dat uiteraard al, maar ook op zee biedt dit hele interessante mogelijkheden. Denk aan zeewierteelt, drijvende zonne-energiesystemen, viskweek en meer. Het door de auteur ontstofte concept van de Oppervlakte Energie Dichtheid (OED), die voor windenergie schijnbaar laag is, kan soms nuttig zijn om energietechnologieën te vergelijken, maar wordt hier enigszins opportunistisch ingezet. Zelfs een windpark vergelijken met een zonnepark middels de OED is al een twijfelachtige exercitie. De wereld heeft maar een handvol serieuze opties voor duurzame energieopwekking die echt groot kunnen worden en we moeten heel goed nadenken voor we er een van dat korte lijstje schrappen.
[5] Tot slot, ik kan het als zonne-energieman niet laten, wil ik opmerken dat er voor het maken van zonnepanelen geen steenkool nodig is, zoals wordt beweerd in het kader ‘Geen steenkool, geen zonnepaneel’. Steenkool kán worden gebruikt en wordt inderdaad vaak gebruikt, maar het hoeft niet. Zonnepanelen, inclusief het daarin vaak gebruikte silicium, kunnen indien gewenst helemaal gemaakt worden met duurzame energie en hernieuwbare of recyclebare grondstoffen. In dit verband is het interessant op te merken dat Joseph Lindmayer van Solarex Corporation al in 1977 het concept van de ‘solar breeder’ (zonnepanelen maken met zonne-energie) introduceerde.
Tot zover wat kanttekeningen. Ze betekenen dat het boek met een kritische geest moet worden gelezen, maar ik denk dat de auteur niet anders zou willen.
Maarten van Andel geeft mijns inziens terecht aan dat het grootschalig gebruik van biomassa voor eenvoudige energietoepassingen waarvoor een duurzaam alternatief bestaat zeer ongewenst is, om meerdere redenen. Biomassa is ook een te mooie grondstof (verzameling van grondstoffen) om simpelweg te verbranden. Door die grondstof primair voor hoogwaardiger toepassingen te gebruiken (bijvoorbeeld als hernieuwbare vervanger van fossiele brandstof bij de productie van kunststoffen of als basis of ingrediënt voor het maken van duurzame vloeibare brandstoffen waar we echt niet zonder kunnen) en alleen wat er daarna overblijft voor laagwaardiger doelen in te zetten, doen we veel meer recht aan de kwaliteit van deze producten van de natuur. Gelukkig raken steeds meer partijen daarvan overtuigd, ook in ons eigen land.
In het boek wordt op verschillende plaatsten benadrukt dat het gebruik van fossiele brandstoffen ons grote welvaart heeft gebracht en dat het (snel) afbouwen daarvan ingrijpende consequenties zal hebben. Van Andel spreekt zelfs over ‘grote offers (op het gebied van welvaart en luxe, van mobiliteit en vermaak)’ en meent stellig dat er geen transitie mogelijk is zonder dat we ons daarvan bewust zijn. Een bewijs voor deze stelling kan natuurlijk niet geleverd worden, maar hij raakt wel een kernpunt in de discussies: is een snelle transitie mogelijk met behoud van welvaart, luxe en comfort en zo niet, zijn we bereid offers te brengen om een snelle transitie dan toch mogelijk te maken? Van Andel wijst op onze egocentrische houding en op ons onvermogen (niet zozeer onwil) om individueel te handelen voor de oplossing van grote, maatschappijbrede en soms abstracte problemen. Een variant van ‘de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak’. In een sombere bui kun je denken dat de wal het schip zal moeten keren. Met andere woorden, dat de gevolgen van klimaatverandering zo pijnlijk moeten worden dat handelen een natuurlijke reactie wordt. Dat kan de crisis zijn die Van Andel vragend opvoert als mogelijk noodzakelijke drijvende kracht voor een transitie. Zolang de pijngrens echter in grote delen van de wereld nog niet is bereikt moeten we het van andere motieven hebben. Van Andel eindigt zijn boek met de constatering dat politici en ondernemers behoorlijk aan de haal zijn gegaan met het energievraagstuk, dat slimme opportunisten zeggen en doen wat hun uitkomt en dat de meeste burgers onwetend zijn over hoe het precies zit. Ik wil daar tegenover stellen dat we ondernemers en politici hard nodig hebben en dat er niet zoiets als een waarheid over de energietransitie bestaat, die alleen maar ontdekt hoeft te worden. Het is een gezamenlijke zoektocht, met vallen en opstaat en noodzakelijk met veel discussie. Het boek De groene illusie draagt eraan bij dat die gevoerd wordt.
Wim Sinke, Professor Photovoltaic Energy Conversion, Universiteit van Amsterdam